” Viva Oranje , De Patriotten Verbanje 1787/ 1795 “

Westeremden-Dat Westeremders vroeger niet konden opschieten met de Lopsters dat weten we allemaal, kijk maar eens naar onze spelers waar die heen gaan, juist Zeerijp. Maar ook in de 17 eeuw was het al raak met de Lopsters, want in Westeremden klonk toen een Oranje liedje, de Carmagole- een frans soldatenliedje- klonk in Loppersum. Reden genoeg voor de inwoners van beide plaatsen om elkaar naar het leven te staan.

Tussen 1787 en 1795 had een lange reeks soms zeer bloedige ongeregeldheden plaatsgevonden, van hogerhand was bevolen dat de aanleiding tot moeilijkheden zoveel  mogelijk moest worden vermeden. Rechter Amsingh van Stedum kon de Westeremder herbergier Pieter Jans dan ook geen toestemming geven om een zweeprijderij (vermoedelijk paardenrennen) te organiseren. Maar Pieter Jans had zich van de nieuwe leuze vooral het ” vrijheid “in de oren geknoopt en kondigde in de krant aan dat op zaterdag 25 juli 1795 de zilveren zweep aan zijn herberg gehangen zou woorden. De zweeprijderij werd in feite geen succes. Er was volk genoeg toegestroomd, maar het aantal paarden was minimaal, zodat men overging tot rijde van een gewone wedloop. Op verzoek van de herbergier trok Pieter Francois vanaf een ladder de zweep weer van de gevel. Op wat scheldwoorden na – werden de Oranjes voor “rotte vis”uitgemaakt door de Lopsters, al waren de witte bloemen getooide bezoekers niet met lege handen gekomen: de ongeveer tienjarige Jan Berents, het zoontje van Lijsbeth Jans en wijlen Berent Jans, had Adolph Eijkema, Pieter de Fransch-man en  Jannes Harms Prak bezig gezien hun messen af te meten: niet meer dan een halve mansduim mocht zichtbaar zijn, dan kon er geen dodelijke gewonden vallen. De groep uit Loppersum, een man of twintig sterk, verzamelde zich die avond bij de herbergier Luirt Jans die brandewijn schonk en beschuit met boter verkocht. Een ongeveer even grote groep Westeremders, aangevuld met enkele Gartshuizers, kwamen bijeen bij Jan Harms Kuiper. Onverwachts kwam het toch nog tot een uitbarsting, toen een groep uit Loppersum naar huis wilde gaan kreeg èèn van hen een schop, en dat was de sein tot gewelddadigheden. Omstreeks half tien word Alje Geerts uit Zeerijp ontzet als hij door Jannes Harms Prak, een 23 jarige weversknecht uit Loppersum, na een vechtpartij bij de haren over de weg gesleept. Met een stekwond in de buik wordt hij bij Jan Harms kuiper in huis gebracht. Een half uur later ontmoet Cornellis Jans Cremer op weg Klaas Jans van Uithuizen die Evens eens een buikwond heeft. Cremer brengt de jongeman zijn huis binnen voor hij instort. Uiteraard wordt voor deze slachtoffers een dokter gehaald uit Stedum, Dr.J. Klein komt s,nachts tussen elf en twaalf uur langs om de gewonden te verzorgen. Door behandeling sterven ze als nog de volgende middag, zij hadden nog verklaard wie de dader is geweest, het bleek Jannes Harms Prak, en het tweede Pieter de Franschman te wezen. Ook de 28 jarige zoon van de Westeremder schoolmeester, Hindrik Hindriks Bouwma en Cornelia Cocks was door Pieter met een tweezijdig mes in de rug had gestoken , maar deze wond was nog te corrigeren. Zijn broer Yke Bouma was door dezelfde dader door zijn kleren gestoken en de stiefzoon van Focke Hommes, en Eltje en Jelmer Sijmens evens. Deze laatsten stelden kennelijk geen vertrouwen in dokter Klein, want zij lieten de volgende dag dokter J.Graatsema uit Ten Boer komen. Al deze en de anderen verklaarden de Fransman herkend te hebben aan zijn ” ruige kopere muts ( basque) met paarde staart” terwijl hij een lange, blanke scherp en blinkend instrument hanteerde. Jacob Pieters uit Westeremden gaf te kennen dat hij door Adolph Eijkema uit Loppersum gestoken was. De drie beschuldigen werden op 27 juli gedetineerd. De bewijzen tegen laatst genoemde waren echter zo weinigzeggend dat hij op 11 augustus al weer in vrijheid werd gesteld. De beide anderen bleven gevangen, terwijl de advocaat provinciaal W.H. Hoving een onderzoek instelde. Vooral op 27 juli e 34 augustus, maar ook later og werden bijelkaar honderden getuigenverklaringen verzameld, zowel in als buiten Westeremden. De advocaat provinciaal was kennelijk zeer patriotsge-schoven en dan vooral op de groep die bij Jan Harms Kuiper had gezeten en door het schoppen van een Loppersum de eerste moeilijk-heden had veroorzaakt. Aangezien er op de goederen van de Fransman e Jannes Harms weinig te verhalen viel, werden de kosten van het onderzoek baar draagkracht over deze jongelui omgeslagen. De advocaten met dien verstande dat deze opnieuw gevangen genomen zou worden als werd aangetoond dat hij Alje Geerts toch had gestoken. Het wel bewezen geachte gevecht tussen hen beide werd als “zelf verdediging” gekarakteriseerd. Of dit advies is opgevolgd blijkt niet duidelijk. Tegen Pieter Francios, alias ‘Franco”, de Fransman”en Pieter de Jager “, werd een groot aantal beschuldigingen ingebracht die echter allemaal op maar èèn getuigenis steunden. De ruim 18 jarige Zuidnederlander was geboortig van Antwerpen en bezat een Frans paspoort. Hij was zonder werk geraakt door ziekte va zij werkgever, een Kapitein. Dankzij zijn pas kreeg hij op verschillende plaatsen kost en inwoning, tot hij in Loppersum als trommelslager bij het Lopster exercitiegenootschap werd geëngageerd. Hij onderwees de leden in het exerceren en ontving daarvoor 30 stuivers per week, benevens kost in inwoning bij kastelein Ensen. Hij hield bij zijn verklaringen, die zelfs door de advocaat proviciaal als leugenachtig werden gekenmerkt, stijf en strak vol dat hij geen mes bij zich had gehad en verder dat hij een alibi beschikte. Hij was vroeg naar huis gegaan en had de hele drama ge-mist. Bijna een jaar na de noodlottige gebeurtenissen op 1 juli 1796, werd de zaak van Pieter Francois en Jannes Harms een zeer wijdlopig betoog wegens gebrek aan bewijs uit zijn detentie ontslagen en verdween spoorlans uit de provincie. Tevens echter moest opnieuw onderzocht worden wie de noodlottige schop indertijd had toegediend, zodat hij als uitlokker van moeilijkheden kon worden veroordeeld. De betrokken Westeremders zetten tenslotte handtekening onder de verklaring dat het waarschijnlijk èèn van de twee gestorven was geweest, waarmee ook dit losse eindje netjes is weggewerkt.

Tot zover is het verhaal ontleend aan twee dikke procesdossiers die zich bevinden in het archief van de Hoge Justitiekamer ( inv.nr. 2050) Dat Westeremden ook later nog moeilijkheden met het nieuwe bewind heeft gehad blijkt uit een veel dunner dossier, bevattede ” praeparatoire informatien” van de rechter te Stedum en van procureur-generaal bij het provinciale hof ( HJK ivr. nr. 2067). Het begon op woensdag 24 februari 1797 toen de in Stedum gestationeerde  luitenant Schneider een jongetje op straat zag lopen met een oranje papier in elkaar gevlogten aan de hoed. Aangezien het zijn taak was de rust en orde te handhaven en deze overtreding van de Franse regels een potentiele bron van moeiheden vormde, hield Schneider het kind, een vier of vijfjarige zoontje van Willem Blonk aan, trok het papier van het hoofddeksel af en vernietigde het. Dat dit wel zeer triviale incidentje een stroom van gemor en geruchten te gevolge had is misschien nog te begrijpen, maar niet waarom de protesten zich vooral tegen Westeremden richtten. Het blijkt ook niet uit het dossier. Op 2 maart rapporteerde Luitenant Van der Veen aan zijn kapitein Z.A. Faurè dat hij zich, naar aanleiding van de rondgaande geruchten, tezamen met luitenant Schneider en enkele onderofficieren op maandag 29 februari bij de Westeremder predikant Cornelis Contenot had vervoegd te einde daar een kopje thee te drinken en de kerk te bezichtigen. De predikant liet de bij hem ” in het huis liggende “sergeant de sleutels bij de schoolmeester halen den leidde zijn gasten in de kerk rond, waar bij èèn de onderofficieren het verzwegen doel van de expeditie, de gewraakte oranje kronen, aantrof en in stukke trapte. Een bevel tot verwijdering van de zielige restanten bekroonde de visite. De beschuldiging die de luitenant in zijn rapport weergaf was ernstig genoeg, zeker toen de rechter van Stedum verklaarde dat hijzelf de Franse bevelen in deze had doorgegeven en dat hij de schoolmeester Hindrik Bouma nadien nog gevraagd wat er met de kronen gebeurd was, waarop deze had gezegd dit niet te weten. Echter, uit de opgetekende verhoren blijkt de zaak wel wat minder serieus dan het in eerste instantie leek. De naar schatting vier of vijf kronen die in 1787 aan de balk in de Westeremder kerk waren opgehangen, waren eind maart of begin april 1795 ” tot voorkoming van onaangenaamheden of nadelige gebeurtenissen “door zoon van de schoolmeester, de al eerder ter sprake gekomen Hindrik  Hindriks Bouma jr. met de staak van de balk afgeschoven. De kronen die toen al danig ” geòntramponeert”waren,werden door de jongeman onder de doodbaar op het koor neer gegooid, omdat daar nooit iemand kwam dan bij een begrafenis of nachtmaal. Daar hadden ze al die tijd omgezworven , ” Dan eens in en dan eens wederom buiten het zicht”. De enige die er vanaf de preekstoel, regelmatig het oog op liet vallen was ds. Contenot, maar die nam niet de moeite ze weg te gooien. Het laatste wat we van de ongelukkige oranje kronen horen is dat de schoolmeester, samen met de bij de predikant in gekwartierd-de sergeant, de brokken s, avonds,gewapend met een straatlantaarn ging opzoeken. De sergeant bond alles in zijn neusdoek en nam ze mee om ze ten huize van de herbergier Dirk Jans te verbranden. Uit een extract uit het protocol van criminele zaken blijkt dat de Raden van de Hove gelukkig toch nog enig gezond verstand was overgebleven. Op 8 April 1796 verklaarden zij de procureur generaal “diligent” de zaak voor afgedaan te houden.